zaterdag 16 mei 2015

Hinausinterpretieren

In de blog over Arina Banga en Sokrates moest ik mijn toevlucht zoeken tot hineininterpretieren omdat ik meende dat er iets in de teksten zat maar het niet zag, de zon, de ideeënleer. Het klinkt als een vies woord en het is een echte overtreding wanneer je ook maar een greintje respect hebt voor de vorm, waaraan Arina en Sokrates zo hechten. Ik koppelde bovendien de enkelvoudvorm aan de politiek.

Waar ben ik eigenlijk mee bezig als ik overga tot hineininterpretieren? Verklaarme. En waarom heet dat nog 'interpretieren', en dan ook nog met een Duits woord?

Ziedaar vragen die zich als aanklacht tegen mij richten, lang voordat iemand ook maar die aanklacht tot mij richt. De aanklacht moet er zijn, al zie ik hem niet. Ook de aanklacht is een hineininterpretieren.

Al lang geleden ben ik gestopt te denken dat ik beschik over een identiteit. Ik kan dus niet volstaan met 'dat zegt iets over mij'. Dat 'mij', dat is ook maar weer een tussenstation waar tekens doorheen gaan, verwijzend naar weer andere dingen enzovoorts. Maar dat betekent ook dat datgene wat ik hineininterpretier ergens vandaan komt. Ik voeg iets in dat er is, dat ergens is. En ik besluit dat datgene het is wat ik zocht, waarvan ik dacht dat het ontbrak.

Eigenlijk wilde ik op een onhandige manier zeggen dat politiek te maken heeft met beslissingen, omdat de oneindige rondjes der betekenissen ondraaglijk zijn. Inderdaad, dat heb ik ook gezegd, ik heb de politiek ingevoerd. Maar ik had het rechtstreekser kunnen zeggen. Het is voor mij ondraaglijk dat er iets in een tekst is wat ik niet kan begrijpen. Ook de lezer vindt dat onverdraaglijk. Hij weet niet waar ik heen wil, wat mijn punt is. En diezelfde lezer zal zijn vinger naar mij wijzen wanneer ik hineininterpretier, want ik wijs iets aan wat er gewoon niet staat.

Kortom, het hineininterpretieren komt voort uit onvermogen. Teksten zijn onleesbaar, wellicht zijn alle teksten dat. Dat hebben we gewoon te accepteren. Maar het is nog iets anders om dat dan maar meteen te bejubelen. We zijn erop gesteld geraakt een tekst begrijpelijk te maken met een nog begrijpelijkere andere tekst. Interpreteren heet dat. Opdat de tekens kunnen doorverwijzen én de oneindige verwijzing een halt wordt toegeroepen.

Met mijn toneelstukje van het hineininterpretieren heb ik achteraf gezien een paar dingen gewonnen. Ik heb mijn onvermogen toegegeven (retorisch schijnt dat sterk te zijn; gisteren zei de schoenenverkoper me nog dat hij 'eerlijk moest zeggen dat deze schoenen wel op de afprijstafel stonden maar niet afgeprijsd waren'; en inderdaad, uiteindelijk heb ik die schoenen wel gewoon gekocht). Daarnaast heb ik de dubbele structuur van tekens begrijpen - doorverwijzing en afstoppen van doorverwijzing - weergegeven met een term waarin beide aspecten zijn vertegenwoordigd: interpretieren én het hinein-. Daarbij is onhelder wat precies wat vertegenwoordigt. Wellicht is het interpretieren het stoppen van de doorverwijzing, en het hinein het inbrengen van andere tekens die het proces weer laten doorlopen.

Het woord dat ik in Arina's proefschrift van buitenaf heb ingebracht is 'zonneschijn'. Het woord hoort niet thuis in een vraagstelling waar het gaat over het linking element en. Met andere woorden, er keert niets om. De beweging gaat nog steeds van de vorm naar de functie en de betekenis, de functie en de betekenis volgen de vorm. Je zou uiteraard wel kunnen wijzen op een beslissingselement in de vraagstelling. Waarom beperk je je tot de tussenklank en in verband met de meervoudbetekenis? Waarom niet ook de tussenklank e in verband met de enkelvoudbetekenis? Hier zou je het gelijk van Plato op het spoor kunnen komen. De zonneschijn is de beweging van de zon (de idee of vorm van het goede) naar de zijnden. Nog steeds volgen dan betekenis en functie de vorm. Maar de taalvorm wordt nu belicht vanuit een andere vorm, de idee. Met de complicatie uiteraard dat de vorm bij Plato allerminst evident is, het is niet eens evident dat ze enkelvoudig is. Zoals gezegd, we zijn afhankelijk van het gedraai van de berichtenstok.

Wat betreft het proefschrift: bij een onderzoek liggen de beslissingen vaak in de beperking van de vraagstelling. Daarbij worden niet alle redenen uitgelegd. Om de redenen van de beperking te vatten heb je dus aanvullende middelen nodig. Je kunt bijvoorbeeld hypotheses opwerpen die de vraag beantwoorden. Je kunt vragen stellen aan de onderzoeker. Maar ook hier ben je al bezig met beslissen. Mijn beslissing is hineininterpretieren om te kijken of dat iets oplevert. En levert het iets op, dan zoek ik naar bevestiging in de tekst. Daarom sprak ik van een toneelstukje. Ik weet ook wel dat je niet zo maar mag hineininterpretieren. Maar op heuristisch gebied heb je een grotere vrijheid.

Dat aanwijzen van mijn vondsten in de tekst heb ik in mijn blog nagelaten. Ook dat deed ik bewust, om zodoende uit te leggen dat politiek te maken heeft met het afkappen, zoals Sokrates in Theaitetos en ik op mijn verjaardag. Maar nu heb ik dat excuus niet meer, en we weten ook dat Sokrates na Theaitetos zijn vraagstelling weer heeft opgenomen in andere gesprekken.

Mijn vondst was het woord zonneschijn: wel een tussenklank, geen meervoud. Ik had misschien ook kunnen denken aan zondag: geen tussenklank, geen meervoud. Ik had het vermoeden dat de meeste mensen hierbij zullen denken aan enkelvoud. Bovendien is mij verteld dat het enkelvoud, het niet voorkomen van zon in meervoud, de reden is dat de tussenklank in zonneschijn niet op -n eindigt. De taal gaat hier tegen de natuurwetenschap en de algemene kennis in. Schijnbaar sluit ze zich op in de conventie. Maar in Nederland bestaat er ook een traditie van aanpassingen van de spelling aan nieuwe inzichten. De ene traditie tegen de andere dus. Conventie tegen hervorming.

Laten we eens kijken waar de zon, de zonneschijn en het enkelvoud in Arina's proefschrift opduiken. Op twee plaatsen noemt Arina de zon. De eerste: het voorstel van promotor Anneke Neijt om met Arina in het zonnetje te gaan eten (p.10), wat Arina achteraf opvatte als voorteken van de goede samenwerking. Je zou de zon hier - in niet-linguïstische zin - kunnen opvatten als linking element tussen Anneke Neijt en Arina.

De tweede plaats is p.51, waar Arina aan proefpersonen onder andere de volgende zin voorlegt:

6. X = een bewegend wiel / een bewegend rad / een bewegend stel wielen / een bewegend raderwerk

De hemellichamen draaien in dat stelsel allemaal om een enkele zon heen. Als het stelsel gefilmd zou worden, dan zou je X zien, een ...

wielplanetarium      0  0  0  0  0  0  0     wielenplanetarium

Met deze vraag kun je onderzoeken of meervoudpreferenties bij de keuze voor X invloed hebben op de keuze voor de tussenklank in wielplanetarium/ wielenplanetarium. In de verwerking wordt dus de verhouding tussen X en en gemeten. De zon komt in deze vraag wel voor, maar ligt min of meer buiten het gemetene. Ook in de alternatieven wielplanetarium/wielenplanetarium is van de zon niet apart rekenschap gegeven. In het woord planetarium is de zon afwezig, in het begrip is het verondersteld (zo is er ook een zon in het planetarium van Franeker).

Wat betreft het enkelvoud: dit wordt, zoals het voorbeeld ook laat zien, wel gemeten, en hoort dus bij het onderzoek. Op p.33 lezen we:
The aims of the present experiment are to investigate whether plurality plays a role in form preferences with regard to novel compounds and whether the preference for including the linking element en is influenced by contextual factors such as plural or singular meaning and plural or singular form.
Het onderzoek van enkelvoudbetekenissen lijkt secundair. Wanneer de proefpersonen de keuze hebben tussen enkelvoud en meervoud wordt het meervoud meetbaar. De meting van het enkelvoud is een bijkomend resultaat.

Conclusie: het enkelvoud (van vorm en betekenis) verschijnt in het proefschrift van Arina als veronderstelling, gemeten en ongemeten contextuele factor en bijkomend meetresultaat. Dit kan worden geïllustreerd aan de zon:
  • De zon is verondersteld in het woord wiel(en)planetarium.
  • De zon is gemeten contextuele factor als onderdeel van een zin waarin X wordt gemeten.
  • De zon is ongemeten contextuele factor als woord dat onderdeel van deze zin vormt. 
  • De zon is bijkomend resultaat voorzover alle conclusies de preferenties van de proefpersonen worden beïnvloed door contextfactoren, waaronder ook enkelvoud. Maar de zon vormt hiervan weer een ongemeten onderdeel.
Zo ontstaat een heel stelsel van gemeten en ongemeten factoren die worden betrokken op de centrale vraagstelling, die gaat over de verhouding tussen tussenklank en en meervoudsbetekenis. Je zou bij dit proefschrift, zoals bij elk proefschrift en wellicht bij de structuur van de rationaliteit zelf, kunnen spreken van een gecentreerde orde, waarbij de diverse elementen hun eigen plaats en functie hebben. De zon, het woord en het begrip zon, speelt in dit proefschrift een rol op de achtergrond: enkelvoudig, ongemeten (indirect gemeten), bijkomend, verondersteld.

In plaats van zonneschijn zou je dus eerder moeten denken aan zonnestelsel als metafoor die de logica van het proefschrift samenhoudt. Niet per se ons zonnestelsel, de vraag op p.51 spreekt van 'dat stelsel', terwijl de definitie van planetarium op Wikipedia - wellicht ten onrechte - spreekt van 'ons zonnestelsel'. Dat 'dat' past uitstekend in de metafoor, want de context waarbinnen de onderzoeksvraag wordt gesteld is het taalrelativisme: er zijn diverse talen, en voor het Nederlands is bijzonder dat de tussenklank en optioneel kan zijn (viskom of vissenkom), waardoor de verhouding tot de meervoudbetekenis meetbaar en zichtbaar wordt.

Een nog betere metafoor zou 'planetarium' zijn, omdat het proefschrift de dominante relaties in vergelijking met andere talen presenteert in een model, een schematische beschrijving van wat er in werkelijkheid gebeurt.

En in dat planetarium is Jupiter de planeet, de planeet bij uitstek:
The Dutch linking element en seems small, but the planet Jupiter also seems small if you look at it from the Earth. (p.23)
Jupiter, omdat Jupiter de grootste is. Misschien speelt ook mee dat Jupiter bij de Romeinen als de oppergod werd gezien. In elk geval speelt het in die zin mee dat de grootste planeet Jupiter werd genoemd omdat Jupiter de oppergod was. Dat de grootste planeet wordt gekozen heeft te maken met de logica van de zin. Iets dat van ver af heel klein lijkt, kan van dichtbij heel groot zijn. Met andere woorden: de tussenklank en kan heel belangrijk zijn.

Het is dus van belang om een ander perspectief te kiezen. Blijf je op de aarde, dan blijft Jupiter heel klein. Natuurlijk is dit in strikte zin niet waar. Je kunt een telescoop gebruiken of door nadenken en meten erachter komen dat Jupiter heel groot is. Maar je hebt dan in metaforische zin de aarde al verlaten, door instrumenten te gebruiken en te denken neem je een ander perspectief in en kun je dingen anders waarnemen.

Het is dus niet de waarneming die telt, het gaat om de andere waarneming, de waarneming vanuit een ander perspectief. Terwijl de meeste mensen geneigd zijn de tussenklank als klein en onbetekenend te zien, is hij vanuit een andere waarneming, waarbij je nadenkt en instrumenten gebruikt, groot en betekenisvol.

Maar wat is er nu in dit proefschrift groot en betekenisvol, waarom is de tussenklank en zo betekenisvol? Het heeft te maken met de waarneming van deze klank als meervoud, een waarneming die niet de primaire functie van en is, die erin bestaat twee zelfstandige naamwoorden te verbinden. Je zou kunnen spreken van een secundaire functie, een functie die niet de zon is maar de grootste planeet, Jupiter. De waarneming als meervoud is Jupiter. Jupiter, enkelvoud en meervoud tegelijk. Als planeet maakt hij deel uit van het meervoud planeten in tegenstelling tot het enkelvoud zon. Maar als Jupiter is deze meervoudbetekenis belangrijker dan de andere betekenissen, zoals het ritme en het enkelvoud.

Je zou dit als compensatiefenomeen kunnen duiden. Je maakt van twee woorden één woord, van meervoud enkelvoud: het wielenplanetarium. Maar als compensatie neem je het eerste element als meervoud waar. De compensatie is dan wel alleen maar denkbeeldig, want de vorm blijft enkelvoud, en de betekenis en functie volgen de vorm. Maar compensatie, daarmee ben je al zowat in de psychologie beland. Daarmee doe je geen recht aan de prioriteit van de taalvorm. Zou het kunnen dat we dat enkelvoud niet als meervoud waarnemen, maar dat het ook werkelijk meervoud is?

Dat geldt voor de samengestelde vorm (wielenplanetarium), maar ook voor de tussenklank. Formeel is de taalvorm en noch enkelvoud noch meervoud. We nemen die vorm waar als meervoud. Maar de betekenis van onze waarneming gaat boven het incidentele, toevallig, contingente karakter van de waarneming uit. We nemen en waar als meervoud omdat het in werkelijkheid ook meervoud is.

De taalvorm en is meervoudig omdat hij zowel tussenklank is als betekenisbeïnvloeding. Primair is hij tussenklank, maar daarnaast ook betekenisfactor. De taalvorm, schijnbaar noch enkelvoud noch meervoud, is in werkelijkheid meervoudig omdat we niet in staat zijn ons tot de hoofdzaak te beperken, tot de zon. We zijn niet in staat om alleen maar naar de zon te kijken en daarom kijken we naar de planeet, naar het planetarium. En precies dit houdt ons steeds op het spoor van de hoofdzaak, het centrum. Doordat we iets als meervoud waarnemen kunnen we naar de vorm kijken en zien we dat de vorm nooit alleen de vorm is, maar daarnaast ook iets anders, de essentiële meervoudigheid der dingen.

Dit zou je hineininterpretieren kunnen noemen (waarmee ik dus alsnog mijn gelijk haal, ik betweter tegen beter weten in). Je brengt het meervoud van buitenaf in maar precies daardoor ontdek je dat het meervoud er altijd al was. Het heeft dezelfde structuur als een self fulfilling prophecy. Doordat je zegt dat iets zo zal zijn zal het zo zijn precies omdat je gezegd hebt dat het zo is. Niet dat we hier noodzakelijk in de psychologie zitten, de wetenschap waarin gedrag en mentale fenomenen centraal staan, waaronder de waarneming. Vanuit de waarneming zelf is immers niet te beoordelen of de taalvorm enkelvoud of meervoud is. Wel zitten we nog in de linguïstiek, want de waarneming is een functie gebleken van de taalvorm. Maar we zitten ook in de pragmatiek, want de contextfactoren van de taalvorm worden deel van die taalvorm en openen die vorm naar de schijnbare buitenwereld. Misschien zou je van hinausinterpretieren moeten spreken.

Schijnbaar, want in werkelijkheid wordt de grens tussen binnen- en buitenwereld vanwege de taalvorm onbeslisbaar. In de taalvorm wordt een vreemde factor geïntroduceerd, de waarneming als meervoud, die zelf primair psychologisch leek. Met andere woorden: wanneer de proefpersonen denken dat ze van buitenaf worden beïnvloed door de taal zitten ze in werkelijkheid binnen de taal omdat hun beslissingen, meer dan ze denken, worden beïnvloed door taal. Wat neurofysiologie en identiteit lijkt, is in werkelijkheid meervoudbetekenis.

Heeft nu de term zonneschijn geen betekenis meer, niet de betekenis die ik met Plato in Arina's proefschrift wilde hineininterpretieren? Het ging om de enkelvoudbetekenis die wordt uitgedrukt in de tussenklank en waarbij het van geen belang leek dat de zon in werkelijkheid in meervoud bestaat. Het lijkt inderdaad erop dat de zonneschijn geen toegevoegde betekenis heeft. De vorm beïnvloedt de betekenis, en als het (n)e is in plaats van en zal iedereen wellicht eerder aan de enkelvoudbetekenis denken. Er lijkt dus geen draaiing te zijn die ons beduvelt, zoals ik suggereerde.

Aan de andere kant komt met het woord zonneschijn de vraag op hoe het essentiële meervoud van de taalvorm zich verhoudt tot kennis, de vraag die niet alleen Plato bezighield maar ook elke wetenschapper, of z/hij nu een proefschrift schrijft of niet. Blijkbaar zijn er ook andere factoren die meespelen dan de meervoudsbetekenis, en die de uitdrukking daarvan in de taal blokkeren. Een verklaring biedt, bedoeld én onbedoeld, Geert Joris (algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie) in zijn reactie op het proefschrift. Hij beroept zich voor zijn verzet tegen spellinghervorming behalve op een beslissing op ministerieel niveau van 2005 op 'één smeekbede uit alle geledingen van de maatschappij: laat de spelling met rust'. Joris vecht in zijn eentje tegen de draak, namens iedereen. Het woord één is een nadrukkelijk enkelvoud, evenals Joris' verzekering dat hij hervorming zal tegenhouden zolang hij secretaris is. Duidelijker had hij niet kunnen uitdrukken hoe politiek werkt: spreken in enkelvoud waarbij wordt beweerd dat het geheel van alle stemmen wordt vertegenwoordigd. De politiek bepaalt noch de taal noch de kennis, maar wel hoe kennis wordt uitgedrukt in de taal, zo lijkt het. Zonneschijn, de schijn van verzwegen meervoud uitgedrukt in enkelvoud.

De filosofische vraag is nu: hoe ver gaat de invloed van de politiek op de taal, op de wetten der linguïstiek en op de tussenklank? Kunnen we hier ook spreken van een essentiële invloed, en in welke richting? En hoe is de enkelvoudige (zonne)schijn van de politiek gerelateerd aan het essentiële meervoud van de taalvormen?

Mij lijkt van wel, er is een essentiële invloed, en wel in beide richtingen. Van de taalvormen naar de politiek en van de politiek naar de taalvormen. Maar de bewijslast is niet gering. We moeten in staat zijn deze correlatie aan te wijzen in de linguïstiek van het proefschrift, om te laten zien hoe binnen en buiten worden verward en grenzen steeds opnieuw worden getrokken. Ik hap even naar adem en probeer de zaken kort te sluiten.

De politiek van taalvormen is de vrijheid of macht om kennis op een bepaalde manier in de taal uit te drukken, wel of niet, hermetisch, schijn, leugen, retorisch, naïef, persoonlijk, neutraal. Zo kun je meervoud als enkelvoud weergeven en enkelvoud als meervoud. Zo is de beslissing van Arina om van de meervoudbetekenis de kern van haar onderzoek te maken een politieke beslissing. Het had evengoed enkelvoud kunnen zijn, maar het werd meervoud. Vaak wordt verwezen naar een 'subject' dat de politiek bepaalt, dat met de politiek macht uitoefent over de ander en over zichzelf, een individu, een volk, een groep etc.

Welnu, dat subject is niet meer dan een naam die de dynamieken zogenaamd verklaart maar in feite verhult. Het subject kan de taal slechts hanteren voorzover het deze kan relateren aan de 'werkelijkheid', dat wil zeggen de kennis die we ervan hebben. En omdat kennis de vorm aanneemt van taal kun je dus met goed recht subjectiviteit zelf als taalvorm zien, als een taalvorm die de dynamieken reduceert tot een imaginair centrum van betekenis, een imaginaire reductie van meervoud tot imaginair enkelvoud. Ditmaal lijkt de taalvorm dus essentieel enkelvoudig: het subject, subjectiviteit. Maar dan vergeten we dat de politieke reductie slechts schijnbaar is en dat die alleen maar mogelijk is voorzover ze betrekking heeft op een werkelijke meervoudigheid.

Bijvoorbeeld: een politicus moet zelf doorhebben dat zijn gebruik van woorden als één smeekbede imaginair is om met dat woord de werkelijke, meervoudige, diverse smeekbeden te kunnen honoreren, om er grip op te krijgen en in te zetten in zijn strijd tegen de draak, Joris tegen het en.

Je zou de formulering 'dat stelsel' (p.51) in Arina's proefschrift kunnen zien als een politieke formulering. Een formulering die enkelvoud suggereert waar in werkelijkheid meervoud is. Arina kiest hier voor enkelvoud, misschien om de zin niet te gecompliceerd te maken en het meervoud te leggen in het woord dat er hier meer toe doet: 'hemellichamen'. Een meervoud dat uiteraard nog veel sterker wordt door bij hemellichamen 'allemaal' toe te voegen, en het te contrasteren met 'een enkele zon'. Maar juist de toevoegingen brengen ons ook bij 'stelsel' en 'zon' weer op het spoor van de meervoudigheid. Een 'enkele zon', hoezo, hadden dat er ook meer kunnen zijn? Ja, want het gaat niet over ons zonnestelsel. Okee, waaraan zie je dat? Aan het 'dat' in 'dat stelsel'. Daarmee worden we eraan herinnerd dat er meer stelsels zijn, dat je vanuit het ene zonnestelsel kijkt naar het andere.

Nog een politieke beslissing in het proefschrift die zelf wel en geen taalvorm is, waarmee een vreemd element zelf deel gaat uitmaken van de taal: het taalrelativisme. Je zou dit kunnen beschouwen als een theorie over de meervoudigheid van talen naar analogie van de zonnestelsels. Er zijn meer talen, en elke taal kent zijn eigen taalwetten, zijn ene zon en zijn planeten. Het is de taal die ons doet spreken van 'relativisme' waar in werkelijkheid meervoudigheid kan zijn bedoeld. Of enkelvoud.

Dit woord 'relativisme' klopt niet, en we weten dat. Er zijn wel degelijk relaties, overgangen, vertalingen, onderscheid tussen dialecten, momenten van taalverwerving, beïnvloeding van de ene taal door de andere enzovoort. Het gaat dus niet om realiteiten die los van elkaar zouden bestaan en afzonderlijk gezien een eenheid vormen, als enkelvoud binnen een meervoudig universum. De talen zijn zelf ook meervoudig.

Maakt dit iets uit voor de linguïstische stellingen van Arina? Ogenschijnlijk niet, want het gaat haar erom te laten zien dat verschillen in taal, hetzij als moedertaal hetzij als tweede taal, invloed hebben op taalconcept en het denken. Het gaat dus om taalverschillen, niet noodzakelijk om de onderlinge afgrenzing van talen en talige identiteit. Waarom spreekt Arina dan toch van talen in gangbare nationale en regionale termen, van 'moedertaal' en andere vastomlijnde taalconcepties? Waarom heeft ze dan de notie 'linguistic relativity' nodig en volstaat ze niet met de notie 'taalverschillen'?

Een filosoof zou kunnen wijzen op het cirkelkarakter inherent aan de term taalrelativisme. In de negentiende eeuw werd de taal door Von Humboldt gebruikt in nauw verband met termen als 'Weltanschauung' en 'Weltansicht'. Dat werd als iets moois gezien. De taal moet bij voorkeur leiden tot een denken dat het denken over de taal heeft voortgebracht, dat in de taal ligt opgeslagen. Toch geeft het volgende citaat ook te denken, al is niet zeker of het aan Von Humboldt kan worden toegeschreven:
"Die gefährlichste Weltanschauung ist die Weltanschauung derer, die die Welt nie angeschaut haben."
Zou het bij de taal dan werkelijk om de wereld zelf gaan, en niet zozeer over de vormen waarin we erover spreken? En is het mogelijk, zoals het citaat suggereert, dat we ons in de wereld kunnen bevinden zonder ernaar te kijken? Maar bovenal: waarom dat enkelvoud, 'Welt'? Is dat niet de allergevaarlijkste Weltanschauung, waarin je suggereert dat er maar één wereld is en dat dat toevallig de wereld is die in jouw moedertaal wordt uitgedrukt? Nog één stap zijn we verwijderd van Heidegger, ook al zag deze behalve het Duits ook het Oud-Grieks als enige taal van het denken.



(Terloops signaleer ik even dat we weer Duits beginnen te praten. Daarmee is deels ook de vraag beantwoord die ik opwierp, waarom we hineininterpretieren alleen in het Duits kunnen zeggen. Het is een linking element met de enorm rijke traditie van interpretatie die de bijbelse exegese heeft uitgevouwen over de tekst, en via de tekst over de wereld en de Weltanschauung. Met Von Humboldt en met de hermeneutiek van Schleiermacher. Je zou kunnen zeggen dat het interpretieren is uitgebouwd tot een hinausinterpretieren. Met de taalfilosofie heeft Duitsland zichzelf op de kaart gezet, als volk, taal en land. Bovendien is langs deze weg het gevaar van hineininterpretieren aan het licht gekomen. Het gevaar is dat taal en Weltanschauung zich ineens geconfronteerd zien met een wereld van buiten, een andere wereld, de wereld van de ander, een meervoudige wereld. Maar dit is weer voer voor een andere blog...)

Maar welke kant we ook op denken, we bevinden ons van meet af aan in de politiek. Neem je een nationale taal, dan kun je het over Duits en Nederlands hebben, maar zou je het Fries moeten buitensluiten. Neem je een erkende taal, dan kun je het over het Fries hebben, maar niet over het Limburgs, als dat al zou bestaan. En inderdaad, als het zou bestaan, dan als meervoud, niet als enkelvoud.

Het probleem van de term 'taalrelativisme' is dat hij meer waarheid uitdrukt dan hij wil uitdrukken, meer meervoud. Zoveel meervoud dat de term voor een onderzoek onhanteerbaar wordt en vanzelf, automatisch, per definitie, vraagt om een pragmatische aanpak. Pragmatisch, dus politiek, omdat de taalvormen daar zelf om vragen. (Ik ben me ervan bewust dat ik nu zelf klink als Joris tegen de draak.) De taalvormen drukken denken uit, en het denken is gediend met pragmatiek om de taalvormen beter te begrijpen.

Dus inderdaad, de politiek beïnvloedt essentieel de taal en omgekeerd. Maar deze wederzijdse beïnvloeding maakt ook dat de essentie de vorm van schijn aanneemt, de belangrijkste les van Nietzsche. Op het gevaar af Nietzsche tot een waarheidsprofeet te bombarderen zou je zijn filosofie kunnen samenvatten rond de stelling dat je de waarheid niet kunt behandelen zonder tegelijk ook de schijn te behandelen.

(Zou Nietzsche tegenwoordig het proefschrift van Arina Banga lezen, dan zou hij misschien beginnen bij de naam Planet Eyelash. Hij zou er al googelend achterkomen dat je bij Planet je nagels kunt laten lakken op een speciale manier en dat je je eyelashes kunt laten voorzien van eyelash extensions. Wat is echt, wat is schijn, hoe functioneel is de schijn, hoe schijnbaar functioneel?)

Inmiddels ben ik zo ver dat ik denk enkele lessen te hebben geleerd aan de hand van het proefschrift van Arina en dat ik het belang van de tussenklank en niet gauw meer zal onderschatten. Schijnbaar onbelangrijk, maar in werkelijkheid belangrijk, ook als we nog niet goed weten hoe belangrijk precies.


Afbeeldingsresultaat voor planetarium franeker eise eisinga





Geen opmerkingen:

Een reactie posten